Nee, nee, die vorige post, echt lief was die toch niet. Een beetje gemeen ook. Ik kon er zelfs heel eventjes niet van slapen. Het moet anders, beter! Positiever. Lichtpuntjes in de duisternis, die ging ik zoeken. Het is allemaal al erg genoeg.
Dus. Onlangs stond ik het beste van mezelf te geven op het springkasteel dat was ingehuurd om het communiefeest van mijn neefje op te leuken. Voor de kinderen. Toen… O jee, nee, dit wordt het ook niet. Of moet ik heel de wereld vertellen hoe ik bedolven werd onder een kluwen van op en neer huppelende kinderbeentjes en daar niet uit weg geraakte? Dat ze mij in de gevangenis opsloten omdat ik een – verzonnen, laat ons daar duidelijk over zijn – schat had gestolen en ik alleen maar kon ontsnappen door te zeggen dat ik die misdaad in opdracht van oma en opa had begaan, waarop het kluwen zich vervolgens op laatstgenoemden stortten? Ik dacht het niet. Ook al is mijn populariteit die dag aanzienlijk gestegen. Bij de -9-jarigen dan toch.
Dan maar de trein op, vaak een broedplaats van zeldzame vogels en ander geweldig observatiemateriaal. Vol verwachting liet ik me neerploffen op een bruin lederen zeteltje. Lekker retro. Over mij zat een man in een grijs joggingpak in joggingpakstof. Bijna retro. Was het zo een in 1 stuk geweest, dan helemaal natuurlijk. Ik had het moeilijk met mijn eigen inschattingsvermogen: was deze man een tikkeltje eigenwijs, trok hij zich geen zak aan van wat andere mensen van hem dachten en had hij misschien ook nog interessante dingen te vertellen? Of vergiste ik mij? Voor ik verder kon analyseren, kreeg ik het antwoord op die vraag. De man stond recht en liep weg, klaar om af te stappen. Ter hoogte van zijn poepgaatje waar ik voor het overige echt niet meer bij wil stilstaan, ontwaarde ik een donkerbruin vlekje. Ieieieieiew! Adieu, en wel snel.
Op naar de supermarkt als ultieme wanhoopsdaad. Daar liggen de lichtpuntjes van de dag voor het rapen. Met 2 chocoladerepen in de hand en het water in de mond schoof ik aan bij de kassa. Ik rilde, want in die bepaalde supermarkt is het altijd heel koud. De caissières zitten er steevast met een fleece en handschoenen zonder vingers te werken. Brrr.
Plots, de vrouw voor mij, tegen de sniffende kassierster: “Moete gij eerst uwe neus is ni snutte?!”.
O-oow, hier zat iets aan te komen. Ik spitste mijn oren.
“Neeje, waarom zou’k da doen?”
– “Ja, tiens, omda gij hier heel den tijd zit te sniffe en da’s toch ni hygiënisch he.”
“Ja ma, azzek nu snut, moetek da binne ne minuut nog is doen, en nog is, en nog is, en zo kannek toch ni werke. Kem daar genen tijd voo. En dabij, de mense wachte.”
Dit gesprek kon alle kanten op nu. Ik hield mijn adem in. De spanning steeg. Het bleef stil. Iedereen keek. Tot plots, de vrouw, nog steeds voor mij, haar vriendelijkste glimlach bovenhaalde:
“Ik bedoelde daar niks slecht mee, zenne. Ik dacht gewoon da gij is moest snutte.”
– “Merci, en da’s nikske, ma neeje, ik moet ni snutten.” En alweer een lach!
Hoera, mensen zijn lief voor elkaar. Ze lachen weer! En ik, ik kan de teleurstelling om deze gemiste kans om heldhaftig tussenbeide te komen in een ruzie om een snotneus aan de kassa wel wegslikken. Smakelijk!
Hoera! Weg met de verzuring!
LikeLike