Daar stond het dan, het rolkarretje, netjes in de hoek naast de koelkast, zoals de poetsvrouw het daar had geparkeerd. Geen mens die er aandacht aan besteedt. Behalve ikzelf dan, anders zou ik er dit bericht niet mee openen. Het rolkarretje als symbool in de strijd.
Tot twee maal toe staak ik een strijd deze week. De eerste, het reageren op commentaren van (extreem-)rechtsgezinde trollen, was te gevaarlijk voor mijn mentale gezondheid. Gevaarlijk, omdat het lichtjes verslavend bleek (ongewild, want er kwam maar geen einde aan de stroom haatberichten, waarop ik dan moest reageren, met natuurlijk tegenreacties als gevolg, waarop ik opnieuw moest reageren). En gevaarlijk, omdat wat ik daar las, mijn toch al broos geloof in de mensheid, ernstig deed wankelen. Het bezorgde mij bovendien stress! Ik heb al een job en een gezin met huishouden, wanneer dan nog de tijd vinden?! Dus nee, niet goed voor mijn algemeen welzijn. Maar dat kon u vorige week al lezen.
Terug naar het rolkarretje. Tussen de koelkast en de schouw is een inham. Het karretje past daar perfect tussen. In de breedte. Elke dinsdagmorgen komt de poetsvrouw. Of ja, dat is toch de bedoeling (ze is nogal vaak ziek). Elke dinsdagavond kom ik thuis en vind ik het karretje in de lengte geparkeerd. Elke. Week. Opnieuw.
In het begin durfde ik al eens zuchten. Of vloeken. Stop met dat karretje anders te zetten! Waar moeit ze zich eigenlijk mee?! Dit is míjn huis en als ik het karretje zo wil zetten, dan zet ik het ook zo! Ik zag het als een strijd tussen mijn poetsvrouw en mij, om de heerschappij over míjn huis.
Mettertijd werd het een soort spel. Een spel dat we stilzwijgend speelden, zonder regels, zonder punten. Maar met een winnaar. Moi. Althans, zo zag ik het toch, want wat zij denkt, weet ik niet.
Meestal draai ik het karretje op dinsdagavond al terug in de breedte. Dat weet zij dan weer niet. Triomf, triomf.
Tegenwoordig duurt het langer.
Vannacht, terwijl ik wakker lag van de zoveelste hoestbui van mijn zieke dochter en mijn gedachten allerlei kanten uitzwermden, zag ik het plots heel helder. Het was helemaal geen strijd tussen de poetsvrouw en mij. Het was een strijd vooral met mezelf.
Ik ben nooit boos geweest op de poetsvrouw. Ik ben boos op het karretje. Bovenaan liggen keuken- en vaathanddoeken. In het midden stapelen we ons oud papier tot het er allemaal uitvalt. Op het schap onderaan liggen wat papieren zakken en cadeauverpakkingen vergeten te worden. De invulling van dat vervloekte karretje, zo besefte ik, houdt gewoon geen steek. Het was de materiële uiting geworden van een groot gebrek van dit huis, ons huis: niet genoeg kasten, niet genoeg bergruimte, wij die niet genoeg hebben nagedacht over hoe we al onze spullen stallen. Het was, bij uitbreiding, de symbolische uiting geworden van mijn kleinburgerlijk leven. Een verlangen naar meer kast- en bergruimte. Tja, jongens, het was erg gesteld met mij. Heel kort door de bocht zou ik zelfs kunnen stellen dat het vermaledijde karretje de oorzaak is van onze nakende verbouwing.
Toen ik uiteindelijk tot dat voortschrijdend inzicht was gekomen, en tot de conclusie kwam dat ik eigenlijk een loser was, besloot ik dat ik ook deze strijd zou kunnen staken en viel ik opgelucht weer in slaap. Wat een catharsis.
Het is nu zondagavond en het karretje staat nog steeds onaangeroerd in de lengte tussen koelkast en schouw. Dat wordt nog een spannende avond morgen!
0 reacties op “Een symbolisch rolkarretje”